In november 1981 werd door de rechter voor het eerst geoordeeld dat het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen bij echtscheiding moest worden verdeeld onder ex-echtgenoten. In het Boon/Van Loon arrest werd uiteengezet hoe dit diende te gebeuren. Velen die in de periode november 1981 tot en met april 1995 zijn gescheiden weten niet dat zij, ook nu nog, aanspraak kunnen maken op het pensioen van hun ex-echtgenoot wanneer het pensioen nooit in de boedelverdeling is betrokken en dus is ‘vergeten’. Financieel snijden zij zichzelf hiermee mogelijk flink in de vingers. Onderneem dus actie.
Vóór en na Boon/Van Loon
Tot november 1981 kon een ex-echtgenoot slechts in sommige gevallen aanspraak maken op verdeling van pensioen. Dit had, vaak voor de vrouw, negatieve gevolgen. De vrouw, die vaak zelf niet werkte of had gewerkt maar voor de kinderen had gezorgd, stond, wat het pensioen betreft, met lege handen. In de thans geldende Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is een regeling opgenomen die ziet op echtscheidingen voor november 1981, maar het bereik van deze bepaling is dermate beperkt geweest dat het verkrijgen van een deel van het pensioen van de ex-echtgenoot bij een scheiding vóór 1981 echt een uitzondering is gebleken. Dit is natuurlijk mogelijk anders geweest als partijen in onderling overleg af hebben gesproken dat het pensioen wel werd verdeeld.
De situatie is anders voor echtscheidingen die hebben plaatsgevonden in de periode dat het Boon/Van Loon arrest gold. Het Boon/Van Loon arrest heeft ertoe geleid dat pensioen werd beschouwd als een goed dat in de huwelijksgemeenschap viel. Was men in gemeenschap van goederen getrouwd en ging men scheiden, dan diende dus ook het pensioen te worden verdeeld, tezamen met alle andere bestanddelen van de gemeenschap.
De achterliggende gedachte hierbij is geweest dat pensioen wordt opgebouwd uit inkomen. Dit inkomen komt beide echtgenoten toe aangezien zij in gemeenschap van goederen gehuwd zijn. Nu daaruit kan worden geconcludeerd dat beide partijen mee betalen aan de pensioenopbouw, is de gedachte geweest dat ook beide partijen recht dienden te hebben op uitbetaling van die opbouw.
Conform het arrest, dient het opgebouwde ouderdomspensioen en bijzonder partnerpensioen bij elkaar te worden opgeteld en dient de waarde te worden gedeeld. Het gaat dan niet alleen om het pensioen dat is opgebouwd gedurende de huwelijkse periode, maar ook om het pensioen dat voor het huwelijk is opgebouwd.
Pensioen is nooit verdeeld
Meer dan eens blijkt dat men bij echtscheiding nooit is overgegaan tot verdeling van dat pensioen. Inmiddels is (enige tijd geleden) de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en vraagt men zich (terecht) af of er aanspraak kan worden gemaakt op pensioen. Indien de echtscheiding (of scheiding van tafel en bed) heeft plaatsgevonden in de periode van het Boon/Van Loon arrest en er sprake was van een huwelijk in gemeenschap van goederen dat is het antwoord op die vraag vermoedelijk ‘ja’.
In dat geval kan er namelijk sprake zijn van een ‘overgeslagen goed’. Indien het goed, zijnde het pensioen, ten tijde van de echtscheiding niet in de boedelverdeling is betrokken, dan kan, op grond van de wet, alsnog een verdeling van dit goed worden gevorderd.
Geen verjaring, mogelijk wel rechtsverwerking en matiging
Er speelt in dit kader geen risico op verjaring. De verstreken tijd maakt dus niet dat er geen aanspraak meer kan worden gemaakt op verdeling van het pensioen. Wel kunnen de omstandigheden maken dat een van de partijen zijn/haar recht heeft verwerkt en op deze grond geen aanspraak meer kan maken op verdeling van het pensioen. Tijdsverloop en stilzitten is onvoldoende voor rechtsverwerking. Het moet gaan om bijkomende omstandigheden als gevolg waarvan de andere partij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de aanspraak op een deel van het pensioen niet meer geldend gemaakt zou worden.
Is er sprake van rechtsverwerking, dan wordt het pensioen in het geheel niet verdeeld. Pensioen kan door de rechter ook gedeeltelijk worden verdeeld. De rechter kan namelijk overgaan tot matiging. Deze matiging doet zich bijvoorbeeld wel eens voor wanneer het pensioen dat dient te worden verdeeld al jaren wordt verkregen door degene die het pensioen heeft opgebouwd en ook (aantoonbaar) is verbruikt.
Echtscheidingen na april 1995
Echtscheidingen van na 30 april 1995 vallen onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS). Het uitgangspunt van deze wet is dat pensioen, in alle gevallen, in beginsel dient te worden verevend bij scheiding. Wensen partijen geen pensioenverevening, dan dient dit expliciet overeen te worden gekomen bij huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant. Is dit niet gebeurd, dan dient het pensioen dus te worden verevend. Is er niets afgesproken, maar wordt ook geen pensioen verkregen, dan kan er alsnog aanspraak op worden gemaakt.
Conclusie
Bij echtscheidingen tussen november 1981 en april 1995 van echtgenoten die in gemeenschap van goederen waren getrouwd, diende het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen op grond van het Boon/Van Loon arrest te worden verdeeld. Het pensioen werd vanaf dat arrest namelijk gezien als een onderdeel van de gemeenschap. In vele gevallen is het pensioen niet in de boedelverdeling betrokken en kan er worden gesproken van een ‘overgeslagen goed’ waarvan alsnog verdeling kan worden gevorderd. Van verjaring kan geen sprake zijn, wel kan rechtsverwerking en/of matiging aan de orde zijn. Geen verdeling vragen kan financieel zeer nadelig zijn. Het is dan ook verstandig om contact op te nemen met een advocaat en te laten uitzoeken waarop u recht heeft.