Beschikking Kantonrechter Amsterdam: nieuwe ontslagrecht van toepassing, transitievergoeding aan langdurig arbeidsongeschikte werkneemster verschuldigd
Per 1 juli 2015 is het nieuwe ontslagrecht op grond van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) in werking getreden. Onder het oude ontslagrecht zoals dat gold vóór 1 juli 2015 was in veel gevallen een ontslagvergunning van het BBA nodig om een werknemer te mogen ontslaan. In sommige gevallen, onder andere bij werknemers in het Onderwijs, was een ontslagvergunning niet noodzakelijk. Onder het nieuwe ontslagrecht is het verkrijgen van de ontslagvergunning zoals die onder het oude recht vereist was niet meer van toepassing. Daar is een ander systeem van het vragen van toestemming aan het UWV of de Kantonrechter voor in de plaats gekomen. Onderdeel van het nieuwe ontslagrecht is ook dat een transitievergoeding ( ontslagvergoeding) is verschuldigd door de werkgever voor iedereen die na een dienstverband van 2 jaar of langer wordt ontslagen, ook als de werknemer ontslagen wordt na een periode van langdurige ( dat wil zeggen: langer dan 2 jaar) arbeidsongeschiktheid.
Bij ontslagen die hebben plaatsgevonden vóór 1 juli 2015 maar waarbij de einddatum in verband met de opzegtermijn ligt na 1 juli 2015 is overgangsrecht van toepassing. In dat geval is nog het oude recht van toepassing, en behoeft geen transitievergoeding betaald te worden. Het overgangsrecht is ook van toepassing als nog vóór 1 juli 2015 een ontslagvergunning op grond van het oude recht nog is aangevraagd, maar deze pas na 1 juli 2015 is verkregen. Hoewel dan pas na 1 juli 2015 kan worden opgezegd met gebruikmaking van de verkregen vergunning, geldt dit toch als opzegging gedaan onder het oude recht, zodat geen transitievergoeding verschuldigd is.
Onlangs wees de Kantonrechter Amsterdam een interessante beschikking in een zaak van Seegers en Lebouille waarin het de vraag was of op de opzegging door de werkgever het overgangsrecht van toepassing was [ Kantonrechter Amsterdam 19-02-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1040].
Het gaat hierbij om het volgende.
De werkneemster, onze cliënte , was in dienst van een onderwijsinstelling in de functie van docent. Vanaf 15 april 2013 was zij ziek, en zij is ziekgebleven. Op 30 juni 2015 heeft de werkgever het UWV toestemming verzocht ( op grond van het onder het oude recht geldende BBA) voor opzegging van de arbeidsovereenkomst in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 17 juli 2015 is de toestemming verleend. De arbeidsovereenkomst is op 8 september 2015 opgezegd tegen 1 januari 2016. Werkneemster verzoekt toekenning van een transitievergoeding. Het overgangsrecht WWZ is volgens haar niet van toepassing, nu de toestemming die de onderwijswerkgever van het UWV heeft verkregen niet nodig was onder het oude recht (artikel 2 lid 1 BBA) , omdat onderwijzend personeel daarvoor was uitgezonderd . Zij stelt dat opzegging op basis van die onnodige toestemming dan ook hetzelfde is als opzegging zonder toestemming. Die opzegging heeft na inwerkingtreding van de WWZ plaatsgevonden en leidt tot verschuldigdheid van de transitievergoeding. Bij de opzegging zelf legt werkneemster zich neer.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Van een opzegging op grond van een verzoek om toestemming in de zin van het overgangsrecht kan slechts sprake zijn, indien deze toestemming daadwerkelijk vereist was. Dat is hier niet het geval. Tot 1 juli 2015 gold voor onderwijzend personeel immers de uitzondering van artikel 2 van het BBA. Dat werkneemster onder deze uitzondering viel, staat ook niet ter discussie en de werkgever had op 30 juni 2015 zonder toestemming kunnen opzeggen. Hieruit volgt dat de opzegging niet is gegrond op het verzoek aan het UWV en de vervolgens verleende – en op het BBA gebaseerde – toestemming. Dat betekent dat de WWZ, dat wil zeggen het ontslagrecht van na 1 juli 2015, op de opzegging van toepassing is, zodat in beginsel ook de transitievergoeding verschuldigd is.
De werkgever heeft verder nog twee andere escapes geprobeerd. Hij heeft aangevoerd dat het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding (verder: het Besluit) aan toekenning van een transitievergoeding in de weg staat, omdat werkneemster aanspraak kan maken op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van de CAO. Werkneemster heeft hier tegen ingebracht dat zij voor deze uitkering niet in aanmerking komt, omdat zij volledig arbeidsongeschikt is, terwijl herstel niet te verwachten valt. Daarmee is van een recht op een vergoeding in de zin van het Besluit, t.w. een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering geen sprake.
Werkgever heeft ook nog aangevoerd dat het arbeidsongeschiktheidspensioen dat werkneemster ontvangt een voorziening is als bedoeld in het Besluit. De Kantonrechter oordeelt dat dit geen uitkering is wegens de beëindiging van het dienstverband, maar wegens de arbeidsongeschiktheid. Bovendien is de aanspraak niet gegrond op collectieve of individuele afspraken tussen werkgever(s) en werknemer(s), maar op een individuele pensioenaanspraak.
Het enkele feit ten slotte dat werkgever zich heeft vergist in de (on)mogelijkheid van opzegging zonder toestemming op 30 juni 2015, is onvoldoende voor de conclusie dat toekenning van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De Kantonrechter oordeelt daarom dat de transitievergoeding aan de langdurig arbeidsongeschikte werknemer verschuldigd is.
Voor verdere informatie omtrent deze uitspraak, dan wel soortgelijke onderwerpen kunt u uiteraard contact opnemen met mr. Schermerhorn.